donderdag 25 januari 2024

Hoe de progressieven opnieuw voet aan de grond kregen in Ranst (en de vlaamsnationalen daar mee hebben voor gezorgd)

De socialisten waren altijd marginaal in onze slaapgemeente Ranst waarvan het landelijk uitzicht wordt gedomineerd door serres, zover het oog rijkt. Politiek stellen we er bijzonder weinig voor. Als zowat de enige zichtbare dorpssocialist vonden ze mij maar een rare, maar ik deed niemand kwaad. Ik werd in de plaatselijke drankgelegenheden, waar ik doorgaans eenzaam op mijn krukje op de hoek van de toog zat, wel eens uit compassie getrakteerd. Zolang ik maar niet over politiek begon. Ik zei gelaten schol uit beleefdheid waarna mijn pintje in onmetelijke tristesse stond te verschalen. Tegelijk veinsde ik zoveel mogelijk interesse in wat de andere kroegtijgers te vertellen hadden over de miserie in de wereld en die in Ranst in het bijzonder. Nee, een Piet Populair zou ik wel nooit worden. Ook al trakteerde ik altijd terug. Want dat hoort zo in de Kempen.

Ik zou over ons rode wedervaren in deze Kempense uithoek ver in het verleden kunnen teruggaan. Over hoe de laatste socialist in 1994 uit de gemeenteraad verdween en ik als geïmporteerde rooie uit de koekenstad de partijvlag toegestopt kreeg, omdat er niemand meer overbleef. Die vlag, waarop in gecaligraffeerde letters BSP RANST 1958 genaaid is, kreeg een prominente plaats op mijn zolder. De vlag ligt daar veilig opgeborgen in een kek valiesje dat de vlucht in 1940 nog moet hebben meegemaakt.

Laat me me tot de huidige sombere eeuw beperken. In 2006 – het tijdperk van de Stevaertese renaissance leefde er met name in de Antwerpse rand bij de basis van de sp.a en van Groen! een grote wil om op gemeentelijk vlak samen te werken. Dat had ook te maken met het sympathieke linksliberale clubje Spirit, dat als het ware een brug tussen Rood en Groen vormde. Ik herinner me dat de toen nog redelijk groene groene Kristof Calvo een grote tegenstander van die toenadering was en dat hij Groenafdelingen probeerde te overtuigen om niet in kartel te gaan met socialisten en spiritisten.

Maar in Ranst gingen we er tamelijk enthousiast voor. Dat Groen! achter het kartelproject stond, had te maken met de vorige bestuursperiode. De gemeentepolitiek was in Ranst al jaren een onoverzichtelijk rommeltje. Zowat alle clichés van kleingeestige dorpspolitiek zorgden ervoor dat de gemeente quasi onbestuurbaar was. De uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 gaf voor het eerst sinds lang een duidelijke uitslag. CVP en VLD waren even sterk en haalden allebei acht zetels. De VLD rook zijn kans om voor het eerst de burgemeester te kunnen leveren, en zo ontstond een anti-CVP coalitie, waarin Agalev met slechts drie verkozenen toch in het schepencollege geraakte. Maar hoe dan ook was dat een zwakke positie van de groenen, die daarmee slechts minimaal op het beleid konden wegen. De hoop van Groen! was in 2006 om via een links kartel een grotere greep op het electoraat te krijgen. 

Ik had inmiddels een nieuwe sp.a-afdeling van de grond gekregen en er woonden ook een paar spirituelen met politieke ervaring in de gemeente.  Groen! mocht logischerwijze het voortouw nemen en kreeg de beste plaatsen op de lijst. De verwachtingen waren hooggespannen. Maar de zo verhoopte doorbraak kwam er niet: de kartellijst van de drie progressieve partijen haalde maar drie verkozenen, evenveel als wat Agalev in 2000 in haar eentje had gehaald.  Bovendien was één van de verkozenen een Spiritkandidaat, waardoor Groen! in de praktijk een zetel verloren had. Deze teleurstellende uitslag hypothekeerde toekomstige progressieve frontvorming, ook al omdat achteraf de samenwerking in de gemeenteraadsfractie in de oppositie snel ten einde liep. Dat had meer met persoonlijke strubbelingen dan met politieke meningsverschillen te maken, maar whatever: ook na de verkiezingen lukte het dus niet om achter één banier te blijven opmarcheren door de Ranstse velden. 

Zo kwam het dat de sp.a in 2012 een eigen lijst presenteerde. Onze kleine afdeling werkte naar behoren, we hadden goede kandidaten en ook onze campagne mocht gezien worden. We kregen er zelfs een schouderklopje voor van de provinciale partijleiding. Maar we haalden de kiesdrempel niet. Dat we zo slecht scoorden verbaasde me en ik vraag me tot vandaag af wat daarvan wel de oorzaak was Er zat ook een eigenaardigheid in de uitslag: in de deelgemeente van onze lijsttrekker Lieve, in de markt gezet als de rode madonna van de Voorkempen, die daar echt wel een gezien figuur was, haalden we beduidend minder stemmen dan in de andere deelgemeenten. Ik heb dat nooit begrepen want Lieve was bij de Vlaamse verkiezingen wel een stemmentrekker. Afijn, dat fiasco had twee onaangename gevolgen: door onze deelname verloor Groen! op het nippertje een vierde zetel en onze eigen sp.a afdeling viel door de desillusie uit elkaar.

Een en ander bevestigde ook wat al lang geweten was: groen en rood vissen in dezelfde electorale vijver. De winst van de enen, is het verlies van de anderen. Dat geldt niet alleen voor Vlaanderen in zijn geheel, maar evengoed op gemeentelijk vlak. Zolang de progressieven in splendid isolation afzonderlijk naar het verkiezingsfront trekken, zal er nooit een sterk progressief blok zijn dat al het links kiezerspotentieel verzamelt.

Het was niet onlogisch dat we in de aanloop naar de gemeenteraadverkiezingen van 2018 werden gecontacteerd door het partijbestuur van Groen om op zijn minst te overleggen over een manier om de progressieve stem uit één mond te laten spreken. 

In maart 2016 was ik door een zware ziekte nauwelijks aan de dood ontsnapt. Gered door de wonderen van de moderne geneeskunde, heeft het meer dan een jaar geduurd vooraleer ik weer treffelijk onder de mensen kon komen. Ik had me voorgenomen om de kostbare tijd die me in dit ondermaanse nog gegund is alleen nog maar in plezant engagement te investeren. Het from scratch een nieuwe micro-afdeling van de Sp.a in Ranst proberen op te bouwen, hoorde daar niet bij. Maar omdat er geen ander aanspreekpunt in de gemeente was, wilde ik me redelijk tegen mijn goesting nog wel even opwerpen als sos van dienst, verzamelde ik een klein groepje getrouwen en gingen we het gesprek met Groen aan. 

Het was ondenkbaar om zonder serieuze afdelingswerking in de gemeente in 2018 opnieuw met een eigen lijst op te komen. Daardoor werd Groen dus het enige alternatief voor de progressieven, die naar schatting tussen de 15 en 20 procent van het kiespubliek uitmaken in Ranst. Er werd ons aangeboden om een drietal mensen op de Groenlijst te plaatsen, maar onder redelijk stringente voorwaarden: het mocht niet de indruk geven dat het een kartellijst zou zijn en de socialisten mochten geen eigen campagne voeren. Dat vond ik op zich wat veel gevraagd, maar over die modaliteiten kon worden onderhandeld.

Maar dat was niet het belangrijkste bezwaar dat ik had om ons volledig achter de Groen campagne te zetten. Ranst werd sinds 2006 bestuurd door een uitgewoonde coalitie van liberalen en CD&V’ers die noch de ambitie, noch de visie hadden om de gemeente de duurzame 21ste eeuw binnen te loodsen. De ambitie van Groen was om die coalitie te breken. Die had overduidelijk al een akkoord om na de verkiezingen gewoon voort te doen in de bestuurlijke slakkengang die hen eigen was. Het werd ons met niet zoveel woorden gezegd, maar het was ook klaar dat er al verregaande gesprekken waren met de NV-A, de grootste partij in de oppositie, die dezelfde ambitie had. Little arithmetics. Een coalitie NV-A-Groen was de enige mogelijkheid om Ranst eindelijk een ander en meer actief toekomstgericht bestuur te geven. 

Ik vond dat ik dat om principiële redenen niet kon ondersteunen en de andere sp.a-ers volgden mij daarin. De NV-A had op Federaal en Vlaams niveau duidelijk gekozen voor een rechtse koers zonder linkse pottenkijkers en ik vond dat we ze ook op gemeentelijk niveau dan ook maar in hun eigen rechtse vet moesten laten stoven. De conclusie van de gesprekken met Groen was dat de sp.a zich niet zou mengen in de kiesstrijd van 2018. 

Op verkiezingsdag stemde ikzelf wel met overtuiging voor Groen. Er was geen ander progressief alternatief mogelijk. 

NV-A en Groen wonnen de verkiezingen en konden samen een stevige coalitie vormen, met een NV-A burgemeester en twee Groen schepenen, met uitgebreide bevoegdheden. In een vorige aflevering van deze verkiezingsblog heb ik het al gehad over het positieve rapport dat dit bestuur aan het einde van deze legislatuur kan voorleggen en dat de inbreng van Groen daarin veruit de doorslaggevende rol heeft gespeeld.

Ik concludeer daaruit dat ik in 2018 verkeerd was in mijn verzet tegen de samenwerking met de NV-A.  Het werd me duidelijk dat als je een sterke visie hebt over hoe een gemeente ingrijpend de weg van de klimaatvriendelijke duurzaamheid moet opgaan en als je met die visie voldoende kiezers kan overtuigen, dat je dan sterk staat wanneer er over een coalitie moet worden onderhandeld. Je hoeft dan geen koudwatervrees te hebben om zelfs met een niet voor de hand liggende mogelijke coalitiepartner in zee te gaan. 

In volgende berichten zal ik het nog hebben over hoe het verder loopt in mijn gemeente.  Ik zal onder andere gesterkt met die plaatselijke ervaring ook mijn mening geven over de little arithmetics die wijzen in de richting van een mogelijke coalitie van Vooruit met de NV-A op Vlaams niveau. Ik zal proberen te argumenteren hoe een sterke visie, het smeden van een rood/groen blok en het behalen van een zo groot mogelijke verkiezingsoverwinning er toch voor kunnen zorgen dat de progressieven zelfs met een dergelijke niet voor de hand liggende coalitie ook in Vlaanderen opnieuw voet aan de grond kunnen krijgen. 

 

 

 

 

 

donderdag 18 januari 2024

Leve Tarik Abou-Chadi


Op 11 januari kregen we het ontwerp verkiezingsprogramma van Vooruit in onze mailbox vanwege onze favoriete Chiroleidster, Melissa, de wervelwind van Harelbeke. Zoniet straffe, dan toch zware kost. Een document van dik 280 pagina’s en liefst 1128 programmapunten. Als we 51 procent van de stemmen halen zullen we niet anders kunnen dan die ook allemaal uit te voeren en zal Vlaanderen eindelijk les lendemains qui chantent meemaken. 

Indien niet, dan zal er moeten worden gemarchandeerd over wat er wel en wat er niet in een regeringsprogramma komt. Gesteld dat Vooruit genoeg knikkers kan bijeensprokkelen om mee te spelen met de collega’s die van een ander gedacht zijn. De partij van de bostrollen[1] zal daar niet bij zijn, maar de andere partijen naargelang hoe de wind zit wel. De partij van de kantieke vendelzwaaiers profiteert doorgaans nog van een voor vendelzwaaien gunstige wind. We hebben die liever niet, maar we weten dat hun vendelgezwaai op den duur begint te vermoeien, wat het marchanderen aanzienlijk vergemakkelijkt. 

Wat nu dat programma betreft: het is de volledige catalogus van voorstellen die verleden jaar al op het Conneriaans programmacongres van Vooruit werd goedgekeurd, maar dan aangevuld met nog een resem andere concrete voorstellen. De partijleden mogen zich daar tot begin februari over uitspreken, met dien verstande dat wat verleden jaar reeds door door het congres werd aangenomen, niet meer kan gewijzigd worden. De andere punten kunnen worden geamendeerd tijdens ledenvergaderingen die de afdelingen organiseren. Uiteindelijk beslist een verkiezingscongres op  2 maart over het definitieve programma. Tot spijt van wie het benijdt, zijn we dus een democratische ledenpartij.

Nu kan je aanvoeren dat een dergelijk uitgebreid programma weinig zin heeft. Niemand leest dat, laat staan dat je er verkiezingen mee wint. Maar het zegt wel dat het de ambitie is om na de verkiezingen deel te nemen aan ’s lands bestuur om ook daadwerkelijk een en ander te verwezenlijken.  Een verkiezingsprogramma maakt duidelijk waar het om zal draaien bij het vormen van een regeringsmeerderheid. Achteraf kan je dan evalueren wat je wel en wat je niet hebt verwezenlijkt. Dat een partij daarop kan worden afgerekend, lijkt de logica zelve. Vooruit evalueert zo bijvoorbeeld ook de deelname aan de huidige federale regering.  Die Vivaldi-regering was voortdurend een kakelend kippenhok, dat nogal wat knopen niet kon doorhakken, maar de socialisten – en dan vooral Frank Vandenbroucke - hebben toch duidelijk een positieve stempel gedrukt.

De hopman van de vendelzwaaiers laat niet na om voortdurend met trillende stem en opkomende tranen in de vermoeide ogen te fulmineren hoe verschrikkelijk Vivaldi wel is. Walenland is de hel op aarde en het rijk der Vlamen veroordeeld tot het vagevuur, met daartussen het hellegat Brussel, dat al helemaal niet meer te redden valt. Het is daarbij handig dat hij met zijn Vivaldi-is-een-ramp obsessie de aandacht afleidt van de knoeiboel die zijn acolieten van het Martelaarsplein er ondertussen in Vlaanderenland van hebben gemaakt. 

Proberen er vanuit een minderheidspositie toch iets van te maken in een regering (of op een lager niveau in een plaatselijke bestuurscoalitie), het typeert de manier waarop de sociaaldemocratie aan politiek doet. Hoeveel van de 1128 voorstellen uit het verkiezingsprogramma ook werkelijk gaan worden gerealiseerd hangt in de eerste plaats af van een mogelijke regeringsdeelname. Naargelang de krachtsverhoudingen met de coalitiepartners zal daar veel of weinig van in huis komen, laat staan dat bepaalde voorstellen slechts in een afgezwakte vorm zullen standhouden. 

In een artikel in De Groene Amsterdammer van 15 november 2023 over de samenwerking tussen GroenLinks en de PvdA bij de ondertussen voorbije Nederlandse verkiezingen, staat een opmerkelijk zinnetje: “Voor het eerst komen GroenLinksers erachter hoe pijnlijk ingewikkeld het soms is om sociaal-democraat te zijn”. Het gaat hier om het verzoenen van twee verschillende politieke culturen: het dna van een oppositiepartij en dat van een partij die altijd de ambitie heeft om een beleidspartij te zijn. De sociaaldemocratie maakt het zich nooit gemakkelijk omdat deelname aan coalities het wel mogelijk maakt om programmapunten te realiseren maar tegelijkertijd moet er voortdurend water in de wijn worden gedaan. De bedoeling van het samengaan van GroenLinks en de PvdA was om samen de grootste politieke fractie te worden om daardoor het voortouw te kunnen nemen in de regeringsvorming. Het werd voor de GroenLinksers daardoor duidelijk dat dit een heel ander vertrekpunt met verregaande consequenties voor het programma is, dan de optie om een oppositionele partij te blijven. 

In België is op dat vlak het water tussen groen en rood minder diep dan in Nederland, want zowel Ecolo als Groen hebben al de nodige ervaring op regeringsniveau opgedaan en ze zullen ook wel hebben moeten vaststellen dat zoals Kermit de Kikker placht te zingen ‘It’s not easy being green’. Dat geldt niet voor de vrienden van de PVDA, die zeggen dat ze wel aan een regering willen deelnemen, maar alleen als die in zijn regeringsprogramma het kapitalisme wil afschaffen. Ik trek het een beetje op flessen, ik weet het, maar zo een alles of niets houding is niet gericht op regeringsdeelname en zo is het natuurlijk gemakkelijk aan politiek te doen. Altijd prijs.

Hoe dan ook sta je als sociaaldemocraat in een politiek schietkraam waarbij de hagel van rechts maar ook van links komt. Daarin rechtop blijven met je eigen koers is inderdaad een pijnlijk ingewikkelde bedoening.

Het uitgebreide partijprogramma van Vooruit en het ontwerp van verkiezingsprogramma dat eruit voortvloeit is een authentiek socialistisch, vooruitstrevend en ecologisch programma. Wie beweert dat Vooruit een rechtse politiek voorstaat kan niet lezen of is van slechte wil en zou beschaamd moeten zijn. Voilà! 

Maar de stortvloed van programmapunten kan niet verhelen dat er iets schort aan deze klassieke sociaaldemocratische methodologie van een catalogus voorstellen, waarna achteraf zal worden geëvalueerd hoeveel er daarvan werden gerealiseerd. 

Het grote project, dat een antwoord moet bieden op de fundamentele problemen waar we de komende jaren op korte en langere termijn voor staan, blijft immers onduidelijk. Nochtans is dat grote project noodzakelijk. De gevolgen van de klimaatverandering zullen volgens alle serieuze wetenschappelijke prognoses zo diepgaand zijn dat de focus op kleinere problematieken niet zal volstaan om de samenleving leefbaar te houden. De vraag is hoe de politiek, en met name de linkerzijde, dit kan aanpakken en hoe concrete programma’s worden verbonden met strategische politieke keuzes.

Een programma moet dus meer visie uitstralen en die visie moet duidelijk en concreet genoeg zijn. In een interview in Humo van 3 oktober 2023 met de Franse wetenschappers Thomas Piketty en Julia Cagé, zegt deze laatste : “Als het politieke centrum de stemmen van de minder kapitaalkrachtige kiezers wil terughalen, moet het werk maken van een grootschalig tewerkstellings- en investeringsprogramma dat in de eerste plaats de efficiënte toegang tot de openbare dienstverlening verzekert – voor iedereen, niet enkel voor wie voldoende middelen heeft of toevallig op de juiste plek woont.” Dat vat het zowat samen. In feite komt het concretiseren van een dergelijk programma neer op het formuleren van een soort New Deal, waarmee wordt afgestapt van klassieke partijprogramma’s die een catalogus zijn van allerhande deelprogrammapunten, waaruit het totaalplaatje verdwenen is.

Daarmee is de problematiek van Het Programma geschetst. Over de kwestie van de politieke strategie hebben we het nog niet gehad en ik zal daar in een volgende post nog wel op terugkomen. Het is belangrijk dat aan deze zoektocht naar een mobiliserend sociaal en ecologisch programma ook de vraag naar politieke allianties moet worden gesteld. In Nederland is men er op dat vlak voorlopig al uit: het actuele programma voor het behoud en de verdediging van de verworven sociale en politieke rechten moet worden gekoppeld aan het toekomstprogramma van de transitie naar een ecologische en egalitaire samenleving. Dat houdt noodzakelijkerwijze het samengaan van Rood en Groen in. En dat is de weg die men in Nederland volgt en die ook hier moet bewandeld worden.

De uitwerking van programma en politieke strategie voor links is een opdracht voor denktanks van slimme mensen, die verder denken dan vastgeroeste ideologieën en zich baseren op ernstige wetenschappelijke op feiten gebaseerde studie. Piketty en Cagé zijn daar een voorbeeld van.  Maar ik wil hierbij ook een lans breken voor het werk van de groep rond de Duitse politicoloogTarik Abou-Chadi. 

Abou-Chadi is docent vergelijkende europese politiek aan de universiteit van Oxford, wiens onderzoek toegespitst is op de werking van linkse partijen en vooral van de sociaaldemocratie. Uit zijn onderzoek concludeert hij vooral dat de sociaaldemocratie er alle belang bij heeft zich te richten op een links programma om weer politiek dominant te worden en dat het daarbij ook nodig is om nieuwe allianties met andere progressieve politieke stromingen aan te gaan. Een verrechtsing van het sociaaldemocratisch programma, wat we hier “flinks” noemen, zal de socialistische partijen alleen maar meer verlies opleveren. Kortom de socialisten moeten onbevreesd links zijn en op zoek gaan naar medestanders.

Laat ons al maar meteen stellen dat Tarik Abou-Chadi geen linkse ideologische scherpslijper of een activist van de oude stempel is die wekelijks achter een rode vlag door de straten trekt. Progressieve politiek gebaseerd op feiten en niet op mythes, dat is ook het uitgangspunt van het internationale Progressive Politics Research Network dat mede onder impuls van Abou-Chadi onderdak heeft gevonden in de universiteit van Oxford. Wat dat inhoudelijk allemaal betekent, kan je vinden in de eerste rapporten die op de website van het netwerk werden gepubliceeerd. 

https://politicscentre.nuffield.ox.ac.uk/go/pprn

Ik zal in volgende epistels regelmatig doordrammen op wat we uit dat onderzoek kunnen leren. 

Ik merk overigens dat één en ander goed past in wat ik daar al over heb geschreven in mijn lijfblad SAMPOL. Als ge tijd hebt moet ge dat maar eens lezen.

https://www.sampol.be/2023/10/conner-rousseau-verbannen-uit-het-hemelrijk

 

Ondertussen in het diepvlaamse dorpje Ranst. 

Ik kan natuurlijk vanachter mijn flikkerend computerscherm vanalles beweren, maar ik hoor mijn betere ik al roepen “En wat doet ge er zelf aan maat?”

Ranst wordt sinds de vorige verkiezingen bestuurd door een coalitie van N-VA en Groen. Deze coalitie, met een N-VA burgemeester die zich ook nuttig maakt als bijenhouder, heeft het erg goed gedaan en de invloed van de Groenmandatarissen is doorslaggevend geweest in het goede rapport dat deze ploeg kan voorleggen. 

Onze RanstseVooruit-afdeling ligt wat op zijn gat, maar ik heb Groen aangeboden om mee te denken en eventueel de campagne op een nog af te spreken manier te ondersteunen. De mensen van Groen hebben mij hun ontwerp programma voor feedback bezorgd en ik heb er uitgebreid op geantwoord. Het is een programma dat goed in elkaar zit en van visie getuigt en ik ben blij dat ik vanuit socialistische hoek wat suggesties heb mogen doen. Ik probeer dus ook op plaatselijk vlak een steentje bij te dragen. 


Wordt vervolgd. 

En bij dit alles tot besluit: leve Tarik Abou-Chadi, ge zijt goed bezig!



[1] trollen die zich doorgaans in een hol in de diepe Vlaamse wouden schuilhouden, die echter meer en meer het daglicht opzoeken en vervaarlijk dicht bij de bewoonde wereld komen, alwaar zij alleen maar voor ellende en tandengeknars zorgen

 

woensdag 10 januari 2024

Kom socialisten trek ten strijde

Een sympathieke lezer meldt me dat hij mijn blogberichtjes raak geformuleerd vindt, maar voegt er aan toe ‘ik heb die partijloyauteit nooit goed begrepen’.

Zoals reeds gezegd schrijf ik dit blogdagboek in de aanloop naar de verkiezingen van 2024 en is volgens mij een stem op mijn partij Vooruit de beste garantie om te voorkomen dat we deze zomer in een uiterstrechtse Vlaamse dystopie terechtkomen. Deze blog wil die boodschap uitdragen, maar ik beloof tegelijkertijd ten stelligste, niettegenstaande dit duidelijk standpunt, mijn kritische geest niet te verloochenen. 

Maar partijloyauteit dus. Wat betekent dat voor mij? 

In de marge van de sociologie heeft de politicologie zich tot een zelfstandige wetenschappelijke discipline ontwikkeld. Politicologen bestuderen de werking van de politiek en dus ook het functioneren van partijen als dragend element van politieke systemen. Er gaat veel expertise rond in de academische politicologische kringen. Toch ben ik regelmatig verbaasd over de dikwijls oppervlakkige – zeg maar clichématige – benadering van hoe partijen werkelijk functioneren. Voor iemand die al 52 jaar een actief partijlid is, is het verhaal dat politicologen vertellen van hoe mijn partij en ikzelf als partijlid functioneren soms een eye opener maar vaak ook iets dat ik helemaal niet herken.

Als je lid bent van een organisatie, waarin je bovendien redelijk wat tijd en energie te besteden hebt, loert het gevaar van de oogkleppen om de hoek (deze vind ikzelf goed gevonden oogkleppen/hoek hebt u hem?). Die Partei hat immer recht, zoals ze dat in de DDR uit volle borst zongen. Of zoals Steve Stevaert het met zijn gekende aforistische aplomb ooit bezwoer op één of ander partijcongres: “zelfs als ge niet akkoord zijt, moet ge akkoord zijn”.

Nu spreek ik louter voor mezelf, want heel wat mensen die ooit actief waren in de socialistische partij zullen beweren dat ze andere en niet zo positieve ervaringen hebben. Ikzelf heb altijd de indruk gehad dat ik me als partijlid voldoende vrijheid kon veroorloven om mijn gedacht te zeggen. Daardoor had ik ook het misschien illusoire gevoel dat ik daardoor mee de lijn van het collectief kon bepalen. Ik denk dat velen mij trouwens bij tijd en wijlen een weirdo vonden omdat ik er wel eens op kon betrapt worden niet mee te applaudisseren als een kopstruk voor een collectief orgasme zorgde op een partijbijeenkomst. Ik geneerde me er ook niet voor om zelfs voor een volle zaal een enigszins kritische tussenkomst te doen omdat ik nogal zeker van mijn zaak en retorische vaardigheden was. Ooit heb ik met een gerespecteerd parlementslid die op een congres net voor mij aan het woord kwam voor een bak Duvel gewed dat ik meer applaus zou krijgen dan zij. Ik heb die bak gewonnen, maar hij is mij nooit bezorgd. Ik was toen die pipo van Nieuw Links, dat door de Antwerpse partijkrokodillen als een achterlijke tsjevenclub werd beschouwd. Na mijn tussenkomst werd weliswaar niet t’allenkant gejuicht en begon men niet spontaan op de tafels te dansen, maar ik werd evenmin met pek en veren ingewreven en op een spoorwegbiel de zaal uitgedragen.

Samenvattend: waar het op aan komt is het evenwicht te vinden tussen wat je als individu te zeggen en bij te dragen hebt en het belang van het collectief en de gezamenlijke richting die dat collectief wil uitgaan. Je moet ervan doordrongen zijn dat je als groep sterker staat dan als individu, maar door lid te zijn van de groep hoef je niet minder individu te zijn. Dat principe heb ik dus altijd gehuldigd. 

Wil ik daarmee zeggen dat de sociaaldemocratie een schoolvoorbeeld van een democratisch functionerende organisatie is? Verre van. Ik ben er me zeer goed van bewust dat partijdemocratie doorgaans meer een door allerhande statutaire regels in stand gehouden illusie is dan de dagelijkse harde politieke realiteit. 

Mijn opvattingen over partijdemocratie en politiek in het algemeen hebben mede vorm gekregen door de lectuur van een sociologische studie uit 1911: Robert Michels, Zur Soziologie des Parteiwesens in der modernen Demokratie. Untersuchungen über die oligarchischen Tendenzen des Gruppenlebens.

Uit een analyse van de werking van wat in theorie de meest democratische partij had moeten zijn in het toenmalige moderne partijlandschap, de zeer grote Duitse sociaaldemocratische partij SPD, besluit Michels dat zelfs die ultrademocratische partij in de praktijk een oligarchie is, waarin de rank-and-file leden zelden inspraak hebben bij wat de partijleiding beslist. De beslissingsprocessen in de partijtop zijn ook voor de eigen leden weinig transparant, laat staan dat de leden de instrumenten in handen hebben om democratische controle op die beslissingsprocessn uit te oefenen. Michels had het al in 1911 over de “ijzeren wet van de oligarchie”: alle organisatievormen, ook al zijn ze van bij de aanvang democratisch, worden na verloop van tijd onvermijdelijk oligarchisch.

 

Michels was een aanhanger van de sociaaldemocratie, maar evolueerde  tijdens en na WO I naar een omarming van de autoritaire staatsordening en werd hij een volgeling van het fascisme van Mussolini, die oorspronkelijk ook een sociaaldemocraat was. 

https://archive.org/details/zursoziologiede00michgoog/mode/2up?view=theater

 

Die ijzeren wet van de oligarchie heb ik in mijn jarenlang politiek engagement altijd in het achterhoofd gehouden. Het heeft me behoed voor een al te naïeve kijk op het wezen van de politiek. Het leverde ook een verklaringsmodel voor waarom een kleine groep partijleiders er telkens in slaagt om een volledig partij-apparaat te controleren en de partijbasis in een ijzeren greep te houden.

 

Ik leerde het werk van Michels kennen uit de lectuur van Marxisme et Conscience de Classe van de Franse politicoloog Henri Weber dat verscheen in 1974. Weber was één van de leidende figuren van de trotskistische Ligue Communiste Révolutionaire en dit boek was de neerslag van zijn doctoraat, dat hij een jaar eerder met grote onderscheiding had behaald. Hij onderzoekt daarin hoe het marxistische begrip van “klassenbewustzijn” een politieke vertaling heeft gekregen in de sociaaldemocratie en het communisme. Als je het met de ogen van vandaag zou lezen, merk je de pregnante tegenstelling tussen een democratische en een leninistiche partij-opvatting. Als trotskisten waren wij zware aanhangers van dat leninisme: een kleine voorhoede als herauten van het klassenbewustzijn van de arbeidersklasse, die door een strakke en doelgerichte organisatie er in kan slagen de grote massa van arbeiders mee te krijgen in een revolutionair proces. Leninisme had dus weinig op met de massademocratie van de sociaaldemocratische reformistische partijen. Het pleit voor de aanpak van Weber dat hij het werk van Michels in zijn discours ook een prominente plaats geeft, om aan te tonen dat partijdemocratie die slechts in theorie wordt beleden in se niet zoveel verschilt van een partijmodel dat bewust geen interne partijdemocratie nastreeft. Wij trotskisten hadden daar overigens een antwoord op: verregaand democratisch centralisme wat betekent dat binnen de partij de discussie vrij is, maar dat na een beslissingsproces de rangen moeten worden gesloten. We waren met niet veel, dus onderling discussiëren was niet zo moeilijk en zowat de bestaansreden van ons clubje. We palaverden dan ook nogal wat af. Alleen was de dynamiek van het eindeloos cultiveren en uitpraten van meningsverschillen dat er na het beslissingsproces altijd groepjes overbleven die niet van hun gelijk af te brengen waren. Er werd dan ook gegrapt dat twee trotskisten een groep vormen, drie trotskisten een liga en vier trotskisten een splitsing.

 

Feit is wel dat doorwrochte studies als die van Henri Weber gretig werden gelezen door mijn kameraden en stof tot nog meer interne debatten leverden. Dat Henri Weber later lid werd van de Franse Parti Socialiste en daarin een vooraanstande rol ging spelen, stond in de sterren – of liever in zijn doctoraat-  geschreven. 

 

Over Marxisme et Conscience de Classe hebben Hervé Hamon en Patrick Rotman in hun geschiedenis van de Soixanthuitards “Génération” (1988) een kenmerkende anekdote te vertellen. Weber had van de partij in 1973 politiek verlof gekregen om zijn doctoraat af te werken. Op 21 juni 1973 zat hij in zijn appartementje op de zesde verdieping in de buurt van de Sorbonne over zijn boeken gebogen, toen hij een bende van enkele honderden gehelmde betogers hoorde voorbijtrekken. Het waren de stoottroepen van de Ligue Communiste die bewapend met molotovcocktails en ijzeren staven oprukten naar de zaal La Mutualité, waar Ordre Nouveau, de voorloper van de het Front National (en dus ook van de huidige partij van Martine Le Pen) een meeting organiseerde tegen vreemdelingen en migratie. 


Weber trekt snel zijn moccassins aan, loopt de straat op en wordt daar aangeklampt door Michel Recanati, de piepjonge partijverantwoordelijke voor de SO (Service d’Ordre) zoals die stoottroepen werden genoemd. Recanati is een beetje in paniek omdat hij vreest de groep niet in handen te hebben. Omdat het duidelijk is dat ze La Mutualité nooit zullen kunnen bereiken wegens de massale mobilisatie van de ordetroepen van de CRS, had hij van de partijleiding, die de gebeurtenissen op een afstand volgde, de opdracht gekregen de betoging te ontbinden. Maar het was te laat. De SO viel en force de CRS aan en slaagde erin om de ordetroepen terug te dringen. De straat was door de molotovcoctails zo glibberig geworden dat niet alleen de gendarmen maar ook vele betogers op hun bek gingen. 

 

https://youtu.be/KW3dwDwacF8?si=gRu7vA_VsM1ttsGr

 

Na de gebeurtenissen van 21 juni 1973 werd de Ligue Communiste (net zoals Ordre Nouveau) door de gaullistische regering verboden en zou even later herrijzen als Ligue Communiste Revolutionaire. Onder druk van de arbeidersvleugel van de partij werd afgestapt van het misplaatste avonturisme. Het was voor de partijleiding duidelijk geworden dat zelfs een gedisciplineerde organisatie niet in staat is een geweldspiraal te vermijden, eens het beest los is. 


Partijleider Alain Krivine en Michel Recanati belandden in de gevangenis. Vlak voor zijn arrestatie werd Krivine nog ontvangen door oppositieleider François Mitterand en kreeg hij het aura van politieke gevangene. Na zijn vrijlating publiceert hij de bestseller Questions sur la revolution en blijft hij de numéro uno van de Ligue. 


De partij heeft minder over voor Recanati die uit de partijleiding wordt geroyeerd en gedesillusioneerd "in de natuur verdwijnt" (de geijkte term die werd gehanteerd voor de militanten die het voor bekeken hielden).

Er bestaan filmbeelden van de rellen, die door de rechterhand en boezemvriend van Recanati, Romain Goupil werden opgenomen in de film die hij later over het leven van Recanati heeft gemaakt. Die film heet Mourir à trente ans. Recanati, die het fiasco van de door de SO aangestookte relllen nooit heeft verwerkt pleegde op zijn 30 jaar zelfmoord, vandaar de omineuze filmtitel. 


Henri Weber maakte zijn doctoraat af en trok zijn conclusies. De gebeurtenissen van die juni-avond hebben daarbij zeker een rol gespeeld.

 

Ik heb het boek van Michels herlezen toen ik halfweg de jaren 80 zelf lid werd van de SP. Ik kwam in het partijbestuur van Merksem (toen ruwweg 500 leden) terecht waar ik me moest aanpassen aan een heel andere partijcultuur dan wat ik in de trotskistische cocon gewoon was. Maar door het boek van Michels was ik daartegen gewapend. 

 

En ik hou het nog steeds vol. Daarover zal ik in volgende afleveringen van dit dagboek meer vertellen.


En dat alles in het volle besef dat de weg lang is en ook eenzaamheid kent. Maar je voert de strijd niet alleen.

 

https://youtu.be/47QIbZWNyX8?si=Ap16_cu7z2_ErbvN

 

dinsdag 2 januari 2024

Voglio vederti danzare


Mijn wereldbeeld is gelijk een stuk optimistischer geworden sinds ik wegblijf van twitterix. Ik ga soms nog eens kijken om te zien of het nog altijd even erg is en stel dan telkens vast dat het nog veel erger is geworden. 

Vandaag een citaatje uit een interview in De Morgen (of Humo) met Frank Vandenbroucke die zegt dat Conner de vriendschap terug in onze rangen heeft gebracht De reacties van de bostrollen, die met dat citaat uit hun hol werden gejaagd zijn het vermelden niet waard, maar een opmerking van een gerespecteerde influencer trok wel mijn aandacht: ‘Elke politicus die zichzelf dat wijsmaakt, weet niet wat vriendschap is’. 

Allez Vooruit (!). Ik ken Frank V. al van toen hij nog houthakkershemden met carookes droeg op de schoolbanken van het Sint Pieterscollege in Leuven. Dat zat zo: onze club de Socialistische Jong Wacht, de jongeren van de Revolutionaire Arbeidersliga, was constant op speurtocht naar nieuw revolutionair talent en die houthakker met een bles voor zijn ogen was ons opgevallen tijdens de scholierenprotesten tegen de legerhervormingen van Vanden Boeynants, de Brusselse beenhouwersführer (VeeDeeBee Weg ermee, Tik Tak Pontiac Vandenboeynants is ne zak). Ik weet niet meer wie, maar iemand kreeg de opdracht eens met die gast te gaan klappen. 

Om een lang verhaal kort te maken: we konden Frank het jaar daarop inlijven, toen hij economie ging studeren. Het begin van een academische én een politieke carrière. Binnen de RAL klom hij als jongere Connergewijs binnen de kortste keren op tot het Politiek Bureau, het quasi permanent vergaderende gremium dat onze in omvang al bij al beperkte rangen aanvoerde. 

Alhoewel je dat niet uit de bombastische naam Revolutionaire Arbeidersliga kon opmaken, in wezen was dat toch vooral een linkse afsplitsing van de oudemannenclub die de BSP in de jaren zestig, vroege jaren zeventig was geworden. De meeste leden hadden dan ook een sociaaldemocratisch en ook vrijzinnig verleden. We bleven de BSP’ers overigens hardnekkig met ‘kameraden’ aanspreken. ACV’ers waren gezellen in de broederschap der vakbonden en AMADA dat waren hooguit ‘vrienden’, maar dat was niet van sarcasme gespeende pesterij van onzentwege. 

De ambitie van de RAL, die zich Liga noemde omdat we te klein waren om een serieuze partij te zijn, was om een 'centrale politieke doorbraak' te forceren, zodat we toch iets zouden te betekenen hebben in het toen nog vastgeroeste partijenlandschap. We wilden au sérieux genomen worden om te kunnen meeknikkeren met de reformistische broeders. Die doorbraak kwam er dus nooit  want de verkiezingsdeelnames waarin we zowat alles investeerden wat we hadden, brachten ons niks op behalve hoongelach.

De slimsten onder ons, eigenlijk vooral de jongeren die het trauma en de naweeën van de uitsluiting van de linkervleugel van de BSP in 1964 niet moesten verwerken, keerden geleidelijk terug naar de schaapsstal, waar Karel, de Conner van Oud-Turnhout, grote kuis had gehouden. Zo ook Frank, die in het vizier van de grootvizier van Leuven was gekomen en door hem werd overgehaald iets te komen betekenen in de door de Jonge Turken vernieuwde en drastisch verjongde (Vlaamse) Socialistisch Partij.

Ik ben bijlange niet zo slim als Frank en dus duurde dat bij mij wat langer en eigenlijk was ik ook wel kwaad op de overloper. Ik kon dat moeilijk wegsteken, totdat Frank aan mijn verloofde vroeg of ik misschien kwaad op hem was. Maar in 1984 maakte ik ook de overstap, en zat opnieuw met hem in dezelfde partij. En dus nu nog altijd.

Ik denk niet dat we ooit echt vrienden zijn geweest, maar we hebben wel heel veel met elkaar direct en indirect gediscussieerd. Maar wat zeker wel het geval is: een gezamenlijk politiek verleden schept een band, die heel intens kan zijn. Zo vroeg hij mij om zijn afscheidsrede te schrijven bij de uitvaartplechtigheid van een gezamenlijke vriend en gerespecteerd partijlid. Hij heeft die bijna letterlijk uitgesproken, zoals ik hem heb geschreven. Ik ben het dikwijls oneens geweest met de manier waarop Frank de partij heeft geleid en met de koers die hij als minister vaarde, maar de verbondenheid door een gezamenlijke sociaaldemocratische overtuiging en levensvisie is reëel. En die afscheidsrede was daar een bevestiging van.

Dus als iemand zegt dat er onder partijleden geen echte vriendschap kan zijn, dan frons ik de wenkbrauwen en denk er het mijne van. In het volle besef overigens dat ik degene die die uitspraak heeft gedaan nooit van het tegendeel zal kunnen overtuigen.

Ik heb me dikwijls druk gemaakt in het anti-intellectualisme en het ogenschijnlijk gebrek aan cultuur van Conner Rousseau. Men kan dat lezen in bijdragen die ik heb gepubliceerd in SAMPOL (Samenleving en Politiek – lees dat tijdschrift, kameraden!) of op mijn onregelmatig blogske Marcus-De wondere wereld van de politiek en het echte leven https://marcus-wonderewereld.blogspot.com/ ). Ik was ook medeverantwoordelijk voor de tegenkandidatuur van Christ’l Van der Paal bij de voorzittersverkiezingen van 2019. Het was toen niet de ambitie om die verkiezingen te winnen, maar om minstens wat inhoud in die verkiezingscampagne te brengen. Dat we toch 16 procent van de stemmen haalden met die kandidatuur, bewijst dat een niet onbelangrijk deel van actieve partijleden meegingen in dat inhoudelijke verhaal. Kort samengevat: ik kan niet van Connerliefde verdacht worden.

Maar just is just, hij is er wel in geslaagd om van de partij een vriendenclub te maken. Dat klinkt wat overdreven, maar de positieve sfeer op de partijbijeenkomsten is ongezien en dat zal zich vertalen in de komende verkiezingscampagne.

Maar goed, ik ben binnenkort 52 jaar politiek actief. Meestal op de achtergrond als inktkoelie voor mandatarissen die geen tijd en geen pen hadden om hun ideeën zelf uit te schrijven, of als apparatchik in plaatselijke en regionale bestuursfuncties. Mijn actief lidmaatschap heeft mij veel geld gekost en was meestal ook niet bevorderlijk voor mijn professionele loopbaan. Ik heb ook veel te veel avonden en vrije tijd aan die partij besteed en dat heeft mijn familiaal en liefdesleven niet echt goed gedaan. Maar zonder de vriendschap binnen de partij (en ook wel met leden van andere partijen) had ik dat nooit volgehouden. Dankzij de politiek heb ik dikwijls gelachen maar ook gehuild, veel gedronken, gezongen en soms gevreeën (waarover ik niet in details wens te treden).

En veel gedanst, en dat gaan we dit jaar doen:

Melissa et les autres en al wie me lief is: Voglio vederti danzare come le zingare del deserto

 

 https://youtu.be/3nxXrHZ2HL4?si=Slw1avE0yDj1QkaH

 

Tom Meeuws is een drummer. Je suis #teamTom

Soms betwijfel ik of ik over iets dat mij diep raakt snel een oordeel moet klaar hebben dat ik dan  razend op mijn klavier wil tokkelen. Ik ...